De diefstal van een film (2002) | |
Een fatsoenlijk mens?
De diefstal van een film over Henriette Boas Onlangs ontving NIK Media van het stimuleringsfonds een subsidie voor het maken van een televisiefilm over Henriette Boas. De initiatiefnemer van het project en eigenaar van enkele unieke opnamen en interviews met Boas, was inmiddels buiten spel gezet, zijn videotapes gestolen. Door David de Jongh, regisseur (wel degelijk!) 1. De tip In de winter van 1997 vertelde Chris Hahn, die ik kende als collega bij de lokale radio in Amsterdam, dat hij een tip voor me had. Hij zei dat ik moest proberen ingezonden-stukken-schrijfster Henriette Boas te interviewen. Hij had een manier bedacht om het fenomeen voor de microfoon te krijgen. Ze was immers zelden bereid iets over zichzelf te vertellen als er een camera of microfoon bij was. Volgens Hahn moest ik mevrouw Boas lijmen door haar voor te stellen samen met haar een programma te maken over haar geboortestraat, de Den Texstraat in Amsterdam. De Den Texstraat is in zoverre een interessante straat doordat er drie belangrijke collecties aan Judaica gevestigd zijn (geweest). Bovendien hebben er een aantal kleurrijke figuren gewoond. Maar het ging Hahn natuurlijk om Henriette Boas zelf en in die zin was het idee moreel wellicht niet helemaal kosjer, niettemin vrij slim. Hahn zei me ook nog: “doe het zo snel mogelijk, want straks is ze er niet meer”. Ik benaderde mevrouw Boas telefonisch en ze had er wel oren naar. Kort tevoren was ik actief geworden als televisiemaker voor de Amsterdamse zender Salto, waar ik portretten van Amsterdammers uitzond. In dat kader wilde ik het programma in de nabije toekomst gaan produceren. Voor de interviews met Boas beschikte ik echter niet over mijn vaste cameraman en ik meen dat ik via de omroep Salto bij Shaul Kesslassi terecht kwam. Hij was cameraman/ regisseur voor een ander programma bij Salto, Nefesh TV. Kesslassi nam de taak van cameraman op zich en we spraken over de mogelijkheid het materiaal zowel in zijn als in mijn programma uit te zenden. Ik deed enig onderzoek naar het fenomeen Boas en bereidde de vragen voor. 2. De opname Op 6 april 1998 vond de eerste draaidag plaats. Camera: Shaul Kesslassi, geluid: Sem de Jongh (mijn broer), regie en interviews: David de Jongh. Het materiaal waar we mee thuiskwamen was exceptioneel. Op een bepaald moment tijdens de opnamen barstte mevrouw Boas, toonbeeld van de introverte persoonlijkheid, in huilen uit, terwijl ze een gedicht voorlas van Siegfried E. van Praag, over haar geliefde vader. Ook was er een lang interview in de Spinoza-bibliotheek tegenover haar ouderlijk huis, waarin ze onder meer over haar vader en over de oorlog vertelde. Een ander hoogtepunt was het bezoek aan de Gerard Dousjoel, waar de 92-jarige, inmiddels overleden koster de heer Van Veen ons, samen met mevrouw Boas rondleidde. Een ontroerend beeld, van een schilderachtige schoonheid. De tweede draaidag vond plaats op, volgens mijn agenda, 22 juli 1998. We filmden Henriette Boas in haar favoriete omgeving: de bibliotheca Rosenthaliana. We kregen de unieke mogelijkheid onze hoofdpersoon wandelend langs eeuwenoude boeken, achter de leestafel, aantekeningen makend en gebogen over boeken, te filmen. Mevrouw Boas vond het echter wel een beetje vreemd dat we ons zo op haar persoon concentreerden, zo liet ze ons weten. Na de opnamen richtte cameraman Kesslassie, terwijl we al afscheid hadden genomen van Boas, zich tot de vrouw die zich al letterlijk 50 jaar iedere dag bezighield met het land Israel en vroeg: “mevrouw Boas, wat vindt u van Israel?”. Een stugge reactie was het gevolg en een week later lag er een brief van haar advocaat in mijn brievenbus, waarin zij dreigde met juridische stappen indien de film haar persoonlijkheid als centrale onderwerp zou hebben. Met die brief verdween de laatste mogelijkheid om haar in de unieke, met stapels papieren en boeken overladen woning in Badhoevedorp aan de tand te voelen. De opnamen van de Den Texstraat en Biblitheca Rosenthaliana kwamen op de plank te liggen, en wel op die van Kesslassi, die na afloop van beide draaidagen de tapes mee naar huis nam, hoogstwaarschijnlijk na een van zijn eerste tegenover mij geuite, gewiekste, smoezen. In de drie jaren die volgden groeide mijn wantrouwen tegenover Kesslassi, toen ik meermaals tevergeefs vroeg de tapes te lenen om copieen te maken. Hij zou ze zelf wel maken en stelde dat keer op keer uit. Na lange tijd kreeg ik een vermolmde VHS-band met slechts een klein gedeelte van de opnamen waarbij het beeld zowel als het geluid hevige storingen vertoonde. Mijn herhaalde vragen om een nieuwe copie heeft hij daarna steeds met uitstel beantwoord. 3. Stroomversnelling In mei 2002 belde ik mevrouw Boas met een vraag om informatie over een onderwerp dat me nu is ontschoten. Ze vroeg me wanneer we nu verder gingen met de film. Ik antwoordde dat ik initiatieven wilde nemen om het project voort te zetten. Twee weken later is Henriette Boas overleden. Ik nam contact op met Kesslassi om hem uit het project te “kopen”. Ik bood hem een honorarium aan voor zijn camera-werk en liet hem weten dat ik de film graag met iemand anders wilde voltooien. Inmiddels was hij naar NIK Media gestapt, die wel brood zagen in het project en hem een vergoeding in het vooruitzicht stelden. Ik nam contact op met de directrice, Annet Betsalel, uitte mijn twijfels, waarop zij mij te kennen gaf dat ik er toch eerst maar samen met Kesslassi moest uitkomen. Kesslassi wist mij zover te krijgen het project samen ter hand te nemen (hij had immers, zo zei hij, NIK Media “erbij gehaald” en “als het aan mij had gelegen was het gebleven bij een amateuristisch project voor de lokale omroep”). Ik beging opnieuw, en nu met cruciale gevolgen, de fout me te laten paaien door Kesslassi. En zelfs zonder dat deze “co-regie” op papier stond. Natuurlijk drong ik ettelijke malen op een officiele overeenkomst aan, maar steeds had Kesslassi een zwaarwichtige reden om de mondelinge afspraken nog niet op papier te zetten. 3. Het verraad We gingen ons samen storten op een subsidieaanvraag bij de provincie Noord-Holland (niet toegekend) en, kort daarna, bij het Stimuleringsfonds (Stifo) . De tekst die uiteindelijk bij het Stifo is beland in de vorm van een aanvraag voor research-subsidie, is voor meer dan 75% van mijn hand. In feite is het een ingekorte versie van een langer verhaal dat ik grotendeels achter mijn eigen computer, zonder Kesslassi, heb geschreven. Daarbij gaat het om zowel de (vrijwel letterlijke) formuleringen als de ideeen over research, scenario en cinematografische aspecten. De definitieve versie van deze aanvraag werd geredigeerd door de journaliste Daphne Meijer en Annet Betsalel. Kesslassie en Betsalel zouden de aanvraag in veelvoud opsturen naar het fonds, samen met onder meer cv’s van de makers. Vlak daarvoor, ik meen eind november 2001, stond Betsalel op mijn antwoordapparaat. Ze moest me dringend spreken om nog iets over de aanvraag te zeggen. Toen ik haar korte tijd later belde, sprak ze me vermanend toe dat ik onvindbaar was geweest omdat ze nog een wijziging had aangebracht in de aanvraag, waar ze mij nog in had willen kennen. Die wijziging betrof het vermelden van de functie van beoogd regisseur als zijnde Shaul Kesslassie. Ze hadden de aanvraag toch maar opgestuurd met zijn naam eronder “want jij was onvindbaar en we moesten de deadline halen” Ik stond uiteraard perplex, maar deze goedgelovige programmamaker liet zich wederom in de luren leggen door verbale virtuositeit, ditmaal van zowel Kesslassie als Betsalel. Het was belangrijk, zo zeiden ze, om in de aanvraag een wat meer ervaren persoon te vermelden, dat zou de kans op honorering vergroten. En bovendien: in de aanvraag voor productiesubsidie bij het Stifo , de volgende fase, zouden we gebroederlijk samen vermeld staan als co-regisseur. De interviews zouden door mij worden verricht en Kesslassie zou op de set als regisseur aanwezig zijn en daarnaast tijdens de eindmontage. Dat wilde ik dan wel zo snel mogelijk op papier hebben, wat uiteraard prima was, maar zoals gewoonlijk weer werd uitgesteld. Inmiddels had Betsalel het idee voor de film over Henriette Boas, getiteld “Een fatsoenlijk mens” (mijn titel), gedeponeerd bij de claimcommissie van de NOS. Het idee voor de film was nu in feite eigendom van NIK Media. 4. Strijd om de macht De scenariosubsidie-aanvraag werd toegekend (een bedrag van 33.000 gulden) en met Daphne Meijer als mederesearcher, Hedda van Gennep als coach, gingen Kesslassi en ik aan de slag met voorgesprekken. Ook verrichtte ik research naar de zogenaamde Weinreb-affaire, waarin Boas een belangrijke rol heeft gespeeld. Alle voorbereidingen bevestigden het vertrouwen dat ik had in de audiovisuele kracht van het verhaal van het leven van Boas; we stuitten steeds op nieuwe interessante contradicties, geheimen en invalshoeken. Ik had inmiddels natuurlijk grote bezwaren tegen de samenwerking met de mensen die mij zo hadden geschoffeerd, maar ik voelde me in het nauw gedreven. Ik was inmiddels beroofd van veel onderhandelingstroeven: op alle belangrijke documenten aangaande het project stonden Kesslassi’s naam en die van het NIK. Bovendien had Kesslassi nog steeds de tapes in handen. Keer op keer bleef ik aandringen de tapes te lenen (alleen al met het oog op de research), keer op keer weigerde Kesslassie. Eenmaal liet hij me zelfs tevergeefs naar zijn kantoor komen. Er was iets tussengekomen en hij had geen tijd gehad de afspraak af te zeggen. Aan het begin van 2002 kwam het team enkele keren bijeen in het huis van Hedda van Gennep aan de Amsterdamse Van Eeghenstraat. Daar werd besproken welke aspecten we zouden uitdiepen, wie de mogelijke geinterviewden zouden zijn en hoe we onze kansen op een productiesubsidie konden maximaliseren. Het viel me op dat Van Gennep ook zonder mij met Kesslassi besprekingen hield. Later vertelde ze mij dat haar nooit anders was verteld dan dat Kesslassie het project zou regisseren. 5. De diefstal Ik had Kesslassi al meerdere malen gevraagd hoe hij de eigendomskwestie nu eigenlijk beoordeelde en of hij ontkende dat ik de initiatiefnemer was geweest. Steeds kreeg ik het antwoord dat ik dat niet zo strict moest zien: hij had immers het camerawerk gedaan en hij had een “echte” omroep voor het project warm gekregen. Kort voor oudejaarsavond 2001 wist ik Kesslassi uiteindelijk toch zover te krijgen de tapes aan mij uit te lenen om een copie te maken. Ik zou ze een paar dagen in mijn bezit mogen hebben. Ik had de banden nog geen dag in mijn bezit of Kesslassie belde me al bezorgd op dat hij ze toch eigenlijk eerder terugwilde. Ik was echter vastbesloten de tapes niet meer terug te geven voordat de afspraken op papier zouden worden vastgelegd. Hij ontstak in grote woede toen hij mijn wantrouwen voelde. Ik was vastbesloten de tapes nooit meet uit handen te geven. Kesslassi stelde voor om onder vier ogen te praten en ik stelde voor bijeen te komen in het joodse restaurant Nashviel in Amsterdam, samen met Betsalel, in wie ik kennelijk op dat moment nog vertrouwen had. In het restaurant zouden we definitieve afspraken vastleggen over de taakverdeling. De afspraak in Nashviel kwam er op neer dat ik de tapes aan “bemiddelaar” Betsalel zou overhandigen, die ze pas aan Kesslassi zou geven als wij beiden onze handtekening onder een contract zouden hebben gezet. In dat contract zou in ieder geval komen te staan dat Kesslassi en ik het eens waren over een co-regie. Ik had een pen meegenomen naar het restaurantje, maar Betsalel liet weten dat ze heel spoedig naar een volgende afspraak moest (de hele bijeenkomst duurde niet langer dan 20 minuten) en verzekerde me dat ze de nu mondeling overeengekomen afspraak zo snel mogelijk op haar kantoor zou uitwerken. Na een week stond er nog niets op papier, ik mailde haar, belde haar, het mocht niet baten. En de tapes lagen inmiddels op het kantoor van NIK Media in Hilversum. Na een week of drie werd het me te gortig en ik belde haar dat ik de tapes voor research nodig had en dat ik ze de volgende dag kwam halen. We spraken een tijdstip af van 15.00; voor die tijd zou ze niet op kantoor zijn, zo verzekerde ze me. Toen ik de volgende dag wakker werd besloot ik eerder te arriveren. Ik kwam kort na 9 uur ’s ochtends aan. Betsalel zat achter haar bureau. Tegenover haar zat, uit Amsterdam overgekomen, Shaul Kesslassi. Hij had zijn jas nog aan. De tapes zaten in zijn tas. Ik zei dat ik recht had op de tapes. Hij zei dat ik het kon vergeten. Betsalel riep ik toe dat ze diefstal bedreef. Ik verliet het pand. 6. Naspel Daphne Meijer heb ik telefonisch op de hoogte gesteld van mijn visie op de geschiedenis van dit project: dat ze in feite meewerkte aan een gestolen filmplan. Voor Meijer was het geen reden haar medewerking op te zeggen, sterker nog, inmiddels heeft zijn mijn functie als interviewer overgenomen. Hedda van Gennep had me al eerder laten weten dat ik “realistisch” moest zijn. “Shaul IS al de regisseur”, zo schreeuwde ze me toe, tijdens onze laatste ontmoeting in de Van Eeghenstraat. Het stimuleringsfonds heeft de aanvraag voor productiesubsidie inmiddels gehonoreerd. En Kesslassie is dus toch de regisseur van de film geworden. Vele collega’s hebben mij geadviseerd het plan met rust te laten omdat ik juridisch te weinig troeven in handen heb. Postcriptum, 2017 De film over Henriette Boas had mijn eerste lange documentaire moeten worden. Ik heb me in 2003, na erg veel verdriet, neergelegd bij de diefstal en heb ervoor gekozen om een klein bedrag voor mijn werkzaamheden te ontvangen. De film is in 2004 uitgezonden door de Joodsche Omroep, onder de titel Ik lees de krant met een schaar. Inclusief lange fragmenten uit het door mij geregisseerde materiaal. |
|